Alles wat ik zeg kan tegen je gebruikt worden, als een daverende trein die door de mist met een supersnelheid op je af komt rijden. Of rolt een trein?
Een man, die nieuwsgierig naar een straatmuzikant staat te koekeloeren. Na een tijdje besluit hij toch maar een, enigszins bescheiden, fooi te geven, en door te lopen.
Ik was laatst op weg naar de stad, ik zag het een en ander gebeuren en maakte mijn tweewieler duidelijk dat hij moest afremmen, en dat een noodlanding nergens voor nodig was. Ik keek naar het gebeuren, ik observeerde het puntje voor puntje en noteerde het een en ander in mijn geheugen. Ik zag een man op rolschaatsen. Hij reed over de weg. Door rood. Zonder licht. Met een een aangestoken joint in zijn hand. En om het nog mooier te maken, toen hij werd aangehouden had hij geen ID bij zich. Jammer dat hij niet ook wildplastte.
Een dikke man, een dunne vrouw, een kind zonder gewicht en een tak die van de boom af viel. Ik groette, kuste, sloeg, stak, schoot, at en rende. Toen ik rende leek het even alsof al het mooie van de aardbodem werd afgezogen, er kwam een gevoel van wanhoop en verdriet in me op. Ik had niet het recht om te moorden, ik had niet de kracht om na te denken, medelijden te hebben, menselijke trekjes te vertonen, te rusten. Ik had immers al iemand laten rusten.
Mijn heilige accessoires.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten